De tijd strekt zich uit voor ons, duizenden kilometers terraslandschap, palmbomen, stranden, rijstvelden … Het gevoel is er één van komende ontspanning.
Eindelijk.
Rust.
De monsters slapen, de hitte van de middag drukt ons in een zetel. Hanen en kippen maken hun hanen- en kippengeluiden op de achtergrond. Met de komst van de ramadan zijn de mollahs in hun torens gekropen. Maar ook hun zangerig gebed is lui en traag.
Ik realiseer me al weer, iets wat we thuis snel vergeten, dat Zuidoost Azië niet staat voor harmonie, dat zen een idee is waarvoor je betaalt. Eens buiten de creatie die dit hotel is, is er drukte. Jogya is een grote stad, met ellenlange files, honkende brommers, koterij na koterij, op elkaar gepakt, met toegang tot de wegen, om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te verkopen.
Er is een hyperrealiteit gecreëerd voor de toerist, in ons hotel door een expat, die de koloniale sfeer van weleer nog uitstraalt, hij wankelt, gezapig en mollig en vriendelijk naar de deur van zijn wagen, die wordt opengehouden. Hij weet wat we willen, kent de brochures in de reisbureaus, waaraan hij zijn beeld aanpast, een vicieuze cirkel.
Maar eens je deze illusie kan vergeten, dan is het een en al zaligheid.