Tempels en tempels en tempels. En om de een of andere reden worden we het niet moe. Elke pagode heeft wel iets anders. We tjokken met onze paard en kar over de aardewegen, nemen een kijkje bij de rivier, waar een eeuwenoud gouden ‘ei’ (300 na Christus?) uitkijkt over de delta. Er speelt luide, religieuze muziek, en Burmezen willen, zoals altijd en overal, op de foto met onze monsters. We stappen af bij een hindu heiligdom, met restanten van eeuwenoude fundamenten, de stadia uit het leven van de Boeddha op rode plakkaten en grazende buffels op de achtergrond.
De zon gaat onder, achter de duizenden tempels van Bagan. De bergen, in een blauwegroene zweem, vervagen langzaam en verdwijnen voor een volgende dag. We zitten met een tiental andere toeristen op een pagode, schieten de ene foto na de andere en proberen tussendoor nog wat te genieten en te kijken ook. Dit landschap ziet er al eeuwen zo uit, onveranderd. Struikgewas, een verloren boom, en heel veel tempels, stupa’s en pagoda’s.
Op een plateau onder ons wacht een verkoper van zandtekeningen geduldig tot de zon onder is. Enkele kinderen hielpen ons via een steile trap naar boven, schenen met hun zaklamp in het donker en toonden ons waar we onze voeten moeten zetten. De kinderen wonen met hun ouders in een hut naast de pagoda. Dak van palmbladeren, muren van bamboe. Ze vragen niet om geld, tenzij met hun ogen, maar Sari geeft één van de kinderen 10.000 Kyats (ongeveer 10 euro), een pleister op de wonde.
Bagan is ook bekend voor zijn lak-werk. In een workshop zien we hoe vrouwen met engelengeduld verf wegschrapen zodat het kleur eronder vrijkomt in de prachtigste ontwerpen. Duur, en thuis misschien te kitch, maar wel puur vakmanschap.
Lijkt me inderdaad iets voor mensen met super veel geduld…! Soms kitch, niet alles, …