27-28 juli, Doi Inthanon-Mae Hong Son
We rijden opnieuw richting de pas van Doi Inthanon, maar slaan links af, aan het tweede checkpoint, richting Khun Yuam en Mae Hon Song. De parkbewakers wuiven ons door. Ons ticket van gisteren is voldoende. Het is een rit van vier uur, door mistige regenwouden, over heuvels en door valleien. Het is vrij lastig rijden, ik voel het constante verleggen in rug en knieën. Maar het landschap is prachtig en af en toe stopt het zelfs met regenen en breekt de zon door. De hellingen zijn stijl, en toch worden er groenten verbouwd. Er is geen terrasbouw, op een paar rijstvelden na, en ik vraag me af hoe erosie tegengehouden wordt. De haarspeldbochten eisen hun tol. Lux is de eerste die overgeeft, dan kotst Marie-Lou Stijns slippers onder, en daarna spuwt Ella haar ontbijt uit. Even Later braakt Lux de rest van haar maag leeg. Gezellig.
Sinds we Chiang Mai verlieten, zagen we zo goed als geen westerse toeristen meer. De meesten houden zich op in de Chiang Mai zelf, en ook Pai is Populair. Maar Lamphung, Doi Inthanon, en de weg naar Mae Hon Song liggen er wat westerse aanwezigheid betreft verlaten bij. We passeren een paar dorpen, met vergezochte namen, die beginnen met Baan (huis) en eindigen op Boink (boink). Hier wonen de bergvolkeren. Wie er meer wil over weten, kan o.a. terecht op de website van Sjon Hauser, de auteur van Zacht als zijde, buigzaam als bamboe. Hij schrijft: ‘Westerse toeristen trekken vaak met de vreemdste ideeën en gevoelens rond in de Thaise bergen. De ambivalentie straalt er vanaf: ze hunkeren naar primitief en exotisch, maar, als puntje bij paaltje komt, gaat er toch niets boven comfort en de eigen normen. De povere informatie over bergvolkeren, die inspeelt op die hunkering, heeft tot de verwarring bijgedragen.’
We stoppen op een pas, bij een winkeltje. Een kinderloos Karen-koppel houdt het open. De vrouw heeft een badhanddoek rond haar haar geknoopt. Ik bestel een koffie. Nescafé-poeder. Er is een afdak met een houtvuurtje. Ons gezelschap eet kip- aan-het-spit van gisterenavond, sponsbrood en choco. Hopelijk houden de kinderen het binnen. De man volgt gelaten nieuwsgierig al ons doen en laten. De verveling moet hier het ergst van al zijn, denk ik. Wat doe je hier, godganse dagen? Er is een televisie, maar ik weet niet of hij werkt. Ik zie geen schotelantenne.
Ik ben aangedaan door het tafereel en we geven het koppel 2000 bath (50 euro). Een druppel op een hete plaat, maar elke reis proberen we iets weg te geven. Vorig jaar gaven we Melody, een dienster in Vietnam, geld om een smartphone te kopen. Zo kon ze haar dochtertje in de Filipijnen bellen. Op Indonesië kochten we ooit een riksja voor een Balinees. Meer om ons eigen geweten te sussen? Misschien wel.
We slapen in het Fern Resort, 7 km ten zuiden van Mae Hong Son, te midden van de torenhoge palmbomen en bamboe. In de lobby staat een foto van Agelina Jolie en Brad Pit, want die verbleven hier ooit. Misschien toen Angelina haar zevenentwintigste adoptiekoter in Cambodia ging afhalen. Het Fern Resort is nochtans geen upscale hotel, geen plaats waar je wereldsterren verwacht. Er kruipen roste mieren rond in de badkamer en in de airco zit een tractormoter. Allemaal niet erg. Het is gezellig, het onthaal is hartelijk, de tuin is prachtig verlicht, er is een terras waar je de zon kan zien ondergaan achter de rijstvelden. Spijtig genoeg is er geen zon. Waarschijnlijk hadden Brad en Angelina die meegebracht, maar dan echt.
29 juli, Mae Hong Son
Het rustige Mae Hong Son ligt op een boogscheut van grens met Myanmar. Reisgidsen spreken over het nieuwe Shangri-La. Alhoewel dat we me wat overdreven lijkt, bevalt het stadje me. Het is nu, in het regenseizoen, wel écht rustig natuurlijk. We gaan op tempelbezoek. De Wat Chong Kam, het tempelcomplex bij het meertje in het centrum van de stad, roept herinneringen op aan Birma: de teakhouten vloeren, de theatrale pagoda-daken, Ganesh naast Boeddha en the goddess of mercy.
Er is een ceremonie aan de gang in het hoofdgebouw.
You army? vraag ik aan een jongeling, stijl An officer and a gentleman (maar dan de officer).
Neen, schudt hij.
You police?
Opnieuw neen.
So? What are you?
Government.
Honderden ambtenaren dus, met parelwitte uniformen, epauletten met gouddraad en frummels en opgespelde medailles. Dat ontbreekt er bij ons nog aan. Alhoewel, er is het jaarlijkse ambtenarenbal in Brussel.
De monsters en de mangolen steken twee wenskaarsen aan onder een reusachtige boeddha. Lux probeert het kot in de fik te steken. ’s Avonds is de De Wat Chong Kam toverachtig verlicht. Hij wordt weerspiegeld in het meer, dat vergeven zit van katvissen.
Tussen de regenvlagen door proberen we naar de waterval vlakbij het resort te stappen. De honden van het Fern begeleiden ons. Eens te meer zijn we vijf minuten later totaal doorgeregend. Maar het is warm, dus het maakt niet uit. Onze poging mislukt en de waterval halen we niet, het Nature Trail is te glibberig en Lux en Marie-Lou te onstabiel. Plots dropt één van de honden trots een halfdode kip voor onze voeten. Hij trekt een paar veren uit haar kiekenborst en laat haar dan liggen. De eigenares – we zagen haar bij een checkpoint iets tevoren – komt aangewaggeld, een steen in haar hand. Ze kijkt de honden vuil aan.
500 bath, zegt ze me en houdt haar hand open.
Not my dog.
500 bath.
Dog Fern Resort.
De kip simuleert nog steeds haar overlijden, zoals alleen kippen dat kunnen. De vrouw grijpt haar bij haar poten, en druipt af. In haar doorweekte trainingsvest.
In het Fern Resort heeft de manager er al van gehoord. They ask too much. A chicken costs 100 bath in the market. They also bit a pig once. We had to pay 2000 bath. These things happen.
Ik vermoed een complot tussen hond, kip en kippendame.
Terwijl ons gezin ‘de jungle introk’, kozen de Mangolen voor ‘het echte avontuur’: een boottocht van anderhalf uur naar een hilltribe verderop. Dat was althans het plan. De boot bleek niet te vinden. Met de wagen naar het dorp dan maar.
Een langnek gezien, vraag ik. Ik denk aan de Efteling.
Eentje, zegt Stijn. We zijn niet lang gebleven.
Verder rijden bleek voor onze Toyota niet echt aangewezen. De baan verdween, er was enkel nog modder en rots. Gelukkig konden Aino en Fin onderweg nog op een olifant zitten. Altijd mooi meegenomen.
30 juni, Mae Hong Son – Pai
Even links van highway 1095 tussen Mae Hong Son en Pai, ligt de bamboebrug van Su Tong Pe. Ze overspant de vallei, net boven de rijstvelden. Deze brug is uniek in Noord-Thailand. Ze doet me denken aan de Udeinbridge in Mandalay, Myanmar. Het is een simpel bouwwerk, uit gevlochten bamboe. Maar ze heeft iets majestueus, ze maakt deel uit haar omgeving, en accentueert die, met de frisgroene rijst-terrassen en de omliggende heuvels. Enkele monniken passeren ons, maar ze reageren amper op onze sawadee kap. Misschien zijn het Birmanen? In deze grensstreek wonen heel veel vluchtelingen uit Birma. De longnecks bijvoorbeeld, zijn geen Thai, en mogen hier niet werken.
Twee stenen wachters bewaken de poort naar de tempel. Een speelt op een Ipad, de andere slaapt steunend op zijn knots. Via houten trappen klimmen we de lage heuvel op naar de top. Voor een keer regent het niet, en onmiddellijk is het stukken warmer. De architectuur is, net zoals in Mae Hon Song, Burmees. De daken zijn afgezoomd met zilveren franje, de muren zijn van bamboe. Een groot verguld hoofd met vier gezichten kijkt naar de vier windstreken. In een bijgebouw hangen honderden houten bordjes met wensen. Er ligt een soort wiel van fortuin op de grond, waarvan ik de betekenis niet ken.
In het terugkeren rijd ik de wagen vast. Het linkervoorwiel diep in de modder naast het asfalt. Duwen, zandzakjes en door een heldhaftige poging van Stijn zijn we los.
De weg slingert zich driftig voort. We rijden op de tonen van Elvis Presley, Apollo 220, Rage en Vivaldi. We moeten een 200-tal kilometer verder vandaag, tot in Pai. Rond de middag stoppen we bij de fish cave van Tham Plae. Onder een ijzeren dak zitten een vijftal eethuisjes, maar er is geen kat. We bestellen fried rice en kip, recht van de barbecue. De lome warmte maakt lethargisch. Wat doet een mens hier, behalve wachten op Godot? De fish cave ligt naast een verdronken land, gevoed door de rivier uit de grot, tussen prachtige bomen en ondergelopen oevers. De grot zelf is niet meer dan twee holen naast een tempeltje. Het stikt er van de Phluang, een karper-achtige vissooort. De grijsgroene dieren verdringen elkaar voor het voer, dat we naar beneden gooien: sprinkhanen, blaadjes, kerstomaatjes en sterrenfruit.
Volgende stop: de Tham Lot Cave in Sopphong, 1666 meter lang, met ‘stranden’ en mega-kathedralen. Op een bamboevlot en bijgelicht door een gids met petroleumlamp drijven we de grot binnen. En het is imposant. Ik zie de vleermuizen niet, maar hun gepiep is des te aanwezig. Onze stop in de fish cave was misschien wat overbodig, want ons vlot wordt gevolgd door scholen vissen. Terug naar de Toyota zitten de monsters op klein paardjes.
Ons hotel, het Phu Pai Art Resort, ligt in een gehucht aan de rand van Pai. Het ligt aan de Pai rivier, tussen de rijstvelden. Er zijn 40 kamers, waarvan 30 bezet, waarvan 28 door Chinezen. Pai was vroeger een hippieparadijs, net zoals Kathamandu in de jaren ’60. Drugs, seks en rock and roll. De scene is fel veranderd. Als je Pai googelt krijg je nog steeds trefwoorden zoals hippie, paradise, maar er is een overload aan luxeresorts nu, en aan Chinezen. Op haar blog www.adventurouskate.com plaatste Kate Pai bij de meest overschatte plaatsen in Zuid-Oost Azië. A tiny town in the mountains of northern Thailand became a hippie enclave, and turned into a small town filled with cafes serving mushroom shakes and yoga studios. So what held Pai back from being a chill backpacker paradise? The hippie community itself. I have never been treated with such rudeness and hostility as I was treated by the local community in Pai (unless they were busking and I happened to be walking by. Then they were all smiles). Normally I wouldn’t mention something subjective like this — but it happened to me over and over, and was such a contrast from every other place on the continent!
Benieuwd wat dat zal geven. Maar als je zoekt naar de sepia glorie van it’s all love, man!, dan ben je in Pai misschien niet langer meer aan het juiste adres. De Chinezen nemen langzamerhand Thailand over. Veel menu’s en opschriften zijn in het Chinees, ook in Pai. Terwijl we avondeten, stoppen er twee minivans, volgeladen met Chinezen. Ze zijn luidruchtig, natuurlijk, de kinderen enthousiast en spring- in-’t velds. Een reisleider geeft instructies: kamerverdeling en wifi. Een Oostenrijkse-Chinees travel agent vertelde me dat Chinezen voor 300 euro een week naar Thailand komen, all in. Vlucht, hotel, eten, alles georganiseerd. De prijs is laag omdat ze gegarandeerd kopen. Ze worden meegetroond naar departement stores en pseudo- ethnische winkels en kopen er op los. Het hotel deelt in de winst van de aankopen, en biedt daarom enorme discounts aan.
Al die contrasten, maar prachtig om mee te maken denk ik .
Doe iedereen daar veel groetjes en geniet nog samen!
Telkens jullie gaan lijkt het me een groter avontuur. Niet verwonderd zijn als de kinderen al vroeg er zullen op uit trekken 🙂 Mooi en verrijkend zeker!
Je zult de kinderen nog moeilijk naar Knokke le Zoute krijgen. Prachtige reisinitiatie.