Dood ben je pas als ik je heb begraven: de dodencultus van Tana Toraja, Sulawesi, Juli ’17

Bokrijk

We slapen in Homestay Rosalina in Rantepao. Rantepao is de main hub van Torajaland, en bestaat uit een groezelige hoofdstraat, een wirwar aan zijstraatjes, eethuisjes, karaoke-bars, winkeltjes met prullaria. Het verkeer is druk, en ook hier toetert men met guste. Bentors (gemotoriseerde riksja’s) rijden af en aan. Vrachtwagens laden en lossen.

View from Rosalinda, slow city life.

Rosalina is een vrouw van pakweg vijfendertig. In tegenstelling tot alle andere Sulawesi, kan ze amper lachen. Haar man, die goed Engels spreekt, lijkt een gladde jongen. Hij gidst toeristen en probeert ons een paar tours aan te smeren. Neen, bedankt. Uit ervaring weten we dat dat dik kan tegenvallen. Ik heb even geen zin in iemand die me de hele tijd aanspreekt. Een beetje rust. Even. Ik ga op zoek naar een traditionele massage en vindt ze bij Dennis Massage & Spa, met een behandeling van Dennis zelf. Mannen masseren hier mannen, en vrouwen vrouwen. I have not full stamina, zegt Dennis. Hij kan er wat van. Maar hij zucht met me mee terwijl hij de spierknobbels van onder mijn schouderbladen wil wegduwen. I been just three days in hospital. Thypoid. Before me my wife. After me my doctor in hospital. All Thypoid. Hij lacht. Tomorrow me, zeg ik. Hij lacht opnieuw. No no no! De Sulawesi lachen graag en veel.

We rijden door de heuvelachtige, prachtige omgeving van Tana Toraja. Ik had Bokrijk verwacht, een tourist-trap met enkele gereconstrueerde traditionele Torajawoningen. Hier en daar misschien een slechtbetaalde acteur, met typische kledij, een botte machete aan zijn zij. Een buffel of twee. Een varken. Een tableau vivant met een toegangsprijs en een brochure in verschenen kleuren.

Niet dus. De cultuur van de Toraja lééft. De Tongkonan, het huis met dak in de vorm van een schip, zie je echt overal, het ene nog imposanter dan het andere. De kleinere Tongkonan zijn opslagplaatsen voor rijst. In de grotere wordt gewoond. De Tongkonan heeft een existentiële betekenis. De houten uitsnijdingen in de muren zijn representaties van de zon, buffel, kris (dolk). De traditie wil dat de Toraja met boten uit het noorden kwamen, misschien wel uit huidig Cambodia. Een vreselijke storm maakte wrakhout van hun schepen, en ze gebruikten ze als daken in hun nieuwe nederzetting. Een andere mythe vertelt dat het eerste Torajahuis in de hemel gebouwd werd door Puang Matua, de  Schepper.

De Toraja van weleer waren animistisch en megalitisch. En het waren koppensnellers, in voortdurende oorlog met naburige dorpen. De Nederlandse kolonialen brachten het christendom naar dit gebied. Nu zie je overal kerken, en op zondag kleden de lokalen zich op en gaan naar de eucharistie, bijbel onder de arm.

Op weg naar de kerk. Met de ‘sjakosche’.

Daar wordt blij gezongen. Maar de heidense rituelen en ceremonieën zijn gebleven. En die zijn duur. Aan cultuur en traditie hangt een prijskaartje. De Toraja zijn trots. Ze sparen tot ze een Tongkonan kunnen bouwen. Zonen gaan op andere eilanden werken om de kosten te dekken. Boven de deuren van de Tongkonan hangen buffelhoorns. Het aantal geeft aan hoeveel familieleden al gestorven zijn. De grootte van de hoorns toont hoe rijk de familie is. Een buffel kost gemiddeld 2000 à 2500 euro, maar de prijs kan oplopen tot 80.000 dollar! Voor dat bedrag neem je een albino-achtigebuffel mee naar huis, een nogal lelijk beest, vind ik persoonlijk (ik zie het enkel op foto). Op de koop toe betaal je per slachting twintig euro belasting.

Dood ben je pas als ik je heb begraven.

Wanneer iemand sterft, volgt een begrafenis, die tot vijf dagen kan duren. Familie, vrienden en notabelen komen van heinde en verre. Ze slapen in geïmproviseerde kamers. Ze drinken thee en koffie. Ze wachten. Wachten toont respect voor de overledene. Er worden varkens en buffels geslacht. Met het mes door de keel. Mr. Pandu, onze chaffeur, vertelt over een begrafenis enkele dagen geleden, waar eenendertig runderen om zeep geholpen werden. Het vlees wordt terstond geprepareerd met handenvol zout en kruiden. Er zijn buffelgevechten.

 

We wonen het begin van een begrafenis bij in Salu Sopai, enkele km buiten Rantepao. Het is de eerste dag, en alles moet nog op gang komen. Het is de ceremonie voor een dorpschef, die anderhalve maand geleden stierf aan een hartaanval op zijn achtenvijftigste,. Hij heeft geluk. De Toraja geloven dat je pas echt dood bent na de ceremonie. Annan, de jonge Sulawesi die met ons meereist, vertelt over zijn Torajavrienden wiens grootmoeder stierf. Het duurde lang vooraleer de familie genoeg geld had om het begrafenisritueel uit te voeren. De oma verbleef nog drie jaar in het huis, als lijk. Gezellig.

 

We geven sigaretten af aan de dochter van de overledene, een ‘slof ’van vijf pakken (13,6 euro), dat wordt verwacht, en de Toraja ontvangen ons hartelijk. Vinden ze het een eer dat de bollanda, de buitenlanders, de plechtigheid bijwonen? Ze poseren graag, in vol ornaat. Toch voel ik me ongemakkelijk bij het gebeuren, en eigenlijk gebeurt er ook niet echt veel. Ik kan me geen houding aanmeten. Dus ik verberg me achter mijn fototoestel. Andere toeristen zitten op stoelen met bordeaux bekleding. Ik schiet plaatjes van een dood varken dat aan stukken gehakt wordt. Drie andere varkens wachten, vrij rustig, hetzelfde lot af. Af en toe schreeuwt er eentje verschrikkelijk. Onze kinderen lopen rond, gapen naar de beenhouwers. Ze lijken schijnbaar niet aangedaan. Een familie nodigt ons uit om bij te schuiven. We zitten op gevlochten matten, drinken thee, eten koekjes en kijken naar elkaar. Ik maak een praatje met een jonge kerel uit Java. Hij is pastor en jeugd counsilor van een charismatische pinksterkerk, hij blijft vijf maand om de cultuur te leren kennen. De pinksterkerk, die herleefde vanuit de Javaanse stad Surabaya, heeft zo’n vijf miljoen nieuwe aanhangers in tien jaar tijd; zo snel gaat de groei van charismatische pinksterkerken in Indonesië. In totaal zijn er achttien miljoen christenen, van wie het grootste deel bij de ‘megakerken’ hoort.

 

We wachten niet op de slachting van de buffel, of van nog varkens. De kinderen hoeven dit niet te zien, en ik ook niet. We bezoeken Bori Parinding, een belangrijke rituele site met rante, metershoge megalieten. Het zijn gedenkstenen voor belangrijke gestorven personen. In de rotsen zijn begraafplaasten gekapt: langwerpige holten waarin de overledene na de ceremonie geborgen wordt. Rond de graven een vreemde mix van shamanistische afbeeldingen, christen kruisen, vergeelde foto’s van de overledenen, flesjes Nestlé-water als offer. Baby’tjes zonder tanden krijgen een graf in hoge boom. Back to nature, een mooi gebruik. Op andere sites werden in rotswanden verschillende tombes uitgehakt. Hoog boven de grond op  staketsels zaten houten poppen, afbeeldingen van de overledenen. Maar de poppen zijn vaak grotendeels verdwenen, de houten balkonnen liggen in spaanders onderaan de wand, tussen het vuilnis dat, spijtig genoeg, ook hier niet ontbreekt. In open doodskisten massa’s botten. Een Indonesische toerist grijpt een schedel, houdt hem naast zijn hoofd, en maakt een selfie.

 

We wandelen door de velden, langs torenhoge bamboe en wasgoed dat droogt op de rotsen, langs huizen met houten buffelhoofden boven de ingang, voorbij een  protestantse kerk. Kinderen kijken ons na met grote ogen, en roepen onbegrijpelijke dingen.  Een stier hangt vast aan een touw, door de ring aan zijn neus. Hij is duidelijk bang. Op vellen blauw en geel plastiek droogt de rijst. Er is ook zwarte rijst. Het is de tijd van de oogst, de boer zijn grootste wens. Buffels koelen af in modderwater en genieten nog even van hun leven, dat in deze dodencultus niet veel waard is.

 

 

 

2 comments

Submit a comment

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s