De Hobbit Koning van Toko (Flores 2018)

Meneer Anus. Zo heet onze driver. Je spreekt het uit als Anus. Nadruk op de tweede lettergreep.  Flores heeft een grotendeels katholieke bevolking, en de voornamen zijn christelijk geïnspireerd. Hendrik, Martinus, Petrus … Ik  vraag me af of  Anus in het Oude Testament voorkomt. Hij luistert naar 4 Non Blondes, en naar Bryan Adams, maar hij spreekt geen woord Engels, letterlijk geen woord. Gelukkig is Irma met ons meegekomen, een zestienjarige studente toerisme, en zij is vloeiend in Engels en vertaalt.

Onze eerste rit gaat naar Saint Klaus, een schooltje waar je ook kan slapen, op 1.5 uur van Labuan Bajo. De weg is een en al kronkel, er is geen tien meter recht. Jungle, vergezichten, klimmen naar de top en weer naar beneden.  Marie-Lou geeft over. Natuurlijk. En anderhalf uur wordt 5 uur. Blijkbaar zijn er twee Saint Klauses. Saint Klaus Cuvu, waar we aanbelanden, en Saint Klaus Teongtoda, waar we naartoe wilden. Cuvu is enkel een school, er is geen slaapplaats. We rijden door naar Ruteng, een groter stadje, de hoofdstad van regentschap Middle Manggarai, hoger gelegen, op een plateau. Het is een wirwar van straten, laagbouw, winkeltjes, getoeter en groezel. Kleurrijke kerken, kleurrijke vrachtwagens. Iedereen staart ons aan, glimlacht, zwaait. Veel toeristen komen hier niet. We zoeken naar een sim-card, in wel tien winkeltjes. De sim-card die ik heb, werkt niet op Flores. No Simcard on Flores. Suda habis. Sold out. Twintig jaar terug in de tijd, geen Google Maps, geen Trip Advisor, geen Booking. 1.5 uur wordt 5 uur en Saint Klaus Teongtoda wordt Saint Klaus Cuvu. Het internet in Revayah Hotel in Ruteng is zwak. Op onze volgende stop, Dintor, is er enkel elektriciteit van 18u tot 22u, laat staan internet.

De volgende ochtend maken we een tussenstop in Toko, een dorpje met restanten van een traditionele Manggarai-nederzetting. We stoppen per toeval, omdat de weg geblokkeerd is door een bulldozer die het warme asfalt walst. Een dikbuikige kerel schudt mijn hand en stelt zichzelf voor als de verantwoordelijke voor het lokale toerisme. Hij baat ook een guesthouse uit, maar zonder veel succes, vrees ik. Het dorpje is zalig rustig. Kraampjes van een verlaten, in verval geraakt marktje, enkele nieuwsgierige kinderen, een hond of twee.  Dikbuik  neemt de toegangsgelden in ontvangst, kleedt ons in een sarong, leidt ons rond, en geeft uitleg. Dit is het koningsgraf. Dat zijn de buffalohoorns. Dit en dat is symbolisch. Hij kent wel wat Engelse woorden maar verbindt die meestal tot onbegrijpelijke zinnen. Iets over drie koningen, en een vrouw en verliefd zijn, en oorlog enzovoort. Hij ontpopt zich tot professionele fotograaf, zegt ons waar we moeten staan, hoe we moeten bewegen. Toko was de hoofdstad van het regentschap, of zoveel heb ik toch begrepen. In de grootste woning woonde de koning. Hij was, gezien het kleine deurtje, maar een meter of zo hoog. Bovenin het huis, woonden de god, of een hele bende goden. Dikbuik legde me uit of het nu om animisme ging, of over mono- of polytheïsme … Ik kon er niks uit opmaken. (Zoekt u het anders even op op het wereldwijde web.)

We rijden verder. De weg wordt barslecht, putten en ingezakte brugjes met opspringende staken van het gewapende beton. Meneer Anus rijdt met een gemiddelde snelheid van 10 per uur. We worden urenlang deftig door elkaar geschud. Een man (en een vrouw trouwens ook) die iets jonger of ouder is dan jezelf, spreek je aan met kaka. Zo krijg je dus. Kaka Anus. Mister Shitbottom. Hij toetert naar alles wat beweegt: naar de schoolkinderen in uniform, die rond het middaguur op de wegen verschijnen, naar auto’s die van links komen en naar scooters die van rechts komen, naar vrachtwagens voor ons, hij laat van zich horen voor een bocht en na een bocht en in een bocht. De huisjes langs de weg zijn kleurig, maar armoedig.

Wae Rebo Guesthouse ( enkel te boeken via telefoon) ligt in Dintor, een klein dorp bij de zee. Het ‘hotelletje’ is het starting point voor de wandeling naar Wae Rebo, het traditionele Wanggarai village, 1700 meter hoger, daarboven in de wolken. Van op ons terras hebben we een prachtig zicht op de rijstvelden, de zee en Mules island, het eiland van de slapende vrouw. De kamer is basic maar proper, met een gietdouche, muskietennet en toilet. Rondom de lodge ploegen de dorpelingen de akkertjes om, ze maken ze klaar voor het  zaaien. Er is een klein winkeltje en een waterpomp en onder een houten staketsel kookt een oudere vrouw iets op een vuurtje.

At night you hear the voices in the rice fields, waarschuwt eigenaar Martinus ons.

The voices? vraag ik.

Yes, some tourists don’t like it.

Ghosts?

Frogs, zegt Martinus.

Het is gezellig in de lodge. Maaltijden zijn in de prijs inbegrepen en lekker. Onder een bamboedak eten families en koppels gebakken vis en tempeh en vertellen over hun ervaringen. De Fransen zijn blij met hun WK. Twee Nederlandse meisjes die op scooters kwamen aangereden, klagen over  hun achterwerk, en over de weg terug.

‘s Avonds, als de zon prachtig is ondergegaan, houden de kikkers en gekko’s inderdaad concert.

3 comments

  • Het blijft leuk om jullie verslagen te lezen… Blijf genieten en reizen… en ons mee laten “ervaren”…

  • verdomme ik was er beter bij geweest , ik the hippie v d jaren 60

    Good luck

    The Pépé

Submit a comment

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Twitter picture

You are commenting using your Twitter account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s