
Onderweg naar Dalyan nemen we een stoffige afslag naar Xanthos, hoofdstad van het ooit grootse Lycische rijk, dat Antatolia deed beven op zijn grondvesten. Of zoiets. (Deze blog is geen perfecte weergave van geschiedkundige feiten, maar daar was u misschien al achter gekomen.) De kinderen zijn groggy van de autorit, dus ik wandel even alleen tussen de oude stenen. De site is Unesco-werelderfgoed, maar ligt er verlaten bij. Een poort, enkele ionische kapittels (Denk ik. Ella zou het waarschijnlijk weten, maar die zit in de schaduw van een terrasje waar ik een ticket had moeten kopen een coke zero te slurpen), een amfitheater, dressing rooms voor de artiesten en een vip-gedeelte voor Lycische hoi-peloi. De security-boot lijkt al jaren in onbruik. De oude stenen hoeven blijkbaar niet langer beschermd te worden.








Zo. Portie cultuur. Check. Erase ‘bezoek aan hoofdstad van ooit grootse Lycische rijk’ van bucket list.
We lunchen in een klein dorp, in een kebab-tent waar enkel Turken komen. Het eten is opnieuw verrukkelijk eenvoudig, en meer gekruid. De kerel aan de oven haalt zijn pidé-deeg door zo een, u weet wel, ouderwetse droogmolen. Luxie is dol op de Lachmacun.




Dalyan ligt een stukje weg van de kust, naast het Köycegiz-meer, dat met het stadje verbonden is door een rivier. En die waterloop, die uitmondt in de zee, is meteen dé attractie hier. Langs de kade, afgezoomd door prachtige bomen, en hoog riet aan de overkant van het water, liggen wel honderd boten, die je naar Turtle Beach brengen, of naar de modderbaden of naar who the F knows … Een taxi boat voert je op zondag naar de markt, of op alle andere dagen naar baaitjes langs de kust. Dalyan is gezellig charmant en niet zo druk als Kaz. We boeken een boottour voor aanstaande maandag, met zwempauzes en barbecue aan boord. Hopelijk varen de 99 andere boten niet naar dezelfde bestemming.








We betalen een klein voorschot op de boottrip, en gaan op zoek naar wafels. Jup, naar wafels. Je bent een Belg of je bent het niet. En wafels met drie soorten chocolade -bitter, melk en wit -die kunnen we blijkbaar vinden in Bazaar street. Hopla, daar zitten we BAM toch tussen de massa. Stel je Kho San Road in Bangkok voor, maar dan de Turkse versie, zonder transgenders, monniken of fake boeddha’s. Terrassen met bierdrinkende Britten, een terugkerend verhaal, Turkse toeristen op sandalen met opgetrokken kousen, opgedirkte en zwaargeschminkte jongedames op zoek naar de laatste nieuwe valse D&G-handtas. Een beetje té hier. Not my cup of whatever.



Gelukkig ligt ons zalige hotel op loopafstand buiten het centrum. Hotel Palme Dalyan is de rust zelve, met een mooi rond zwembad te midden van palmbomen en oleander, hibiscus, fuchsia bougainvillea en krekelconcerten in D-groot, of een andere toonaard. Easy goin’ hier, een oase van rust voor blijkbaar vooral gezinnen. En, heel aangenaam, de temperatuur ligt hier gevoelig lager dan in Kas of Antalya. Blij dat we hier vijf dagen blijven, in Dalyan. Ik speel Water-honk, en rifle-ball in het zwembad met Lux, terwijl de andere dames shoppen. Pleisters, duikbril, zwemband … dat soort dingen.




Onderweg naar Itzuzu-beach, op aanraden van een hotelgast met Turkse schoonzoon, lunchen we op een prachtige locatie. Oh boy oh boy oh boy. Het Ekin Kir Evi restoran ligt tussen de rotsbergen aan de rand van de wetlands, die overgaan in het meer, met zeven scholen vissen langs het terrras over het water, en enkele dappere schildpadjes, die peuzelen van de leftovers van Gözelme en spicy yoghurt. Enkel Turken hier, en ik verslik me dan ook mateloos in een groene peper, die mijn pittigheidsniveau ver te boven gaat. Er is ook een ballenbad en glijbaan, en boven het toilet prijkt een mescit, een kleine moskee. Vreemde locatie. When the shit hits the fan…











Naast Iztuzu-beach, oftewel Turtle beach, ligt Captan June’s Hut, een schildpad-sanctuary. Er is een klein, akeling, museumpje met schildpadden in alle maten op sterk water. En skeletten, o.a. van een dolfijn. June is er niet, geen flauw idee waar ze uithangt of , met alle respect, of ze nog leeft. Gelukkig geeft een tapijthandelaar uit Dalyan, die hier vrijwillig een handje toesteekt, ons een uitvoerige rondleiding in bijster goed Engels. (I met a kid in Belgium, so articulate in English. So I tought, If a kid can do this …) Hij vertelt hoe de turtle-romances daar gebeuren, daar achter die bergen, in die baai. Hoe een vrouwtjesschildpad tot wel driemaal toe terugkeert naar het strand om eieren te leggen, op dezelfde plaats waar zij gewroed uit haar schelp brak. Een beetje zoals de rivierforel dus, maar dan met een pantser en minder vinnen.













The luggerhead, (wat Google vertaalt als ‘onechte schildpad’) vertelt tapijtman, kan tot 180 jaar oud worden. Eentje tracken ze, en die avonturier zwom helemaal naar Griekenland (valt nog mee), de Straat van Gibraltar (een inspanning) en Florida (WTF?). Maar tijdens de pandemie, ‘and this is very peculiar’, kwam ze nergens aan land. Blijkbaar had ze door dat er stront aan de knikker zat. En de andere schildpadden, gingen zij in die periode ook niet aan land, vragen we. ‘Dunno, we only track this one.’ Captan June zorgt voor zieke, en gekwetste schildpadden. Ze worden gehuisd in grote buizen, gesponsord door een pipeline- maatschappij, en zelfs Tui sponsort mee. Hurray! Sommige dieren raakten verstrikt in een visnet, andere slokten al te gretig een vishaak op, er zijn er die aangevallen werden door een (grote?) vraatvis, en weer andere hebben evenwichtsproblemen na een botsing met een boot, of zijn besmet met een of andere vieze bacterie.

Onze monsters zijn onder de indruk, zeker van de schildpadden met meer dan een meter diameter. En, of course, van de ietsiepietse baby’s. De tapijthandelaar vertelt dat er op dit moment wel 600 nesten langs het Itzuzu-strand liggen, dat ze die kunnen pinpointen met satelliet (serieuze satelliet, en dat de genummerde paaltjes aangeven waar de nesten liggen. Daar werp je dus beter je badlaken niet uit. En tussen 20.00 en 8.00 mag het strand sowieso met geen voet betreden worden. (Een half uur later wijst een geüniformeerde strandwachter er ons vriendelijk op dat we boven een nest zitten. 100 points voor de Leenaerts! Goed bezig!) Elk jaar racen duizenden hatchlings naar het zilte nat, opgejaagd door arenden en andere gevleugelde smiechten, crabben en dietsmeer. Maar het aantal nesten steeg de laatste jaren gestaag, mede door de inspanning van Captan June en haar trawanten, dixit carpet-man. Hurray! Elk schildpaddennest heeft sowieso een ‘turtle guide’, een haantje de voorste, die zich een weg naar het oppervlak baant, een beetje zoals een spermatozoïde die het voortouw neemt. En de andere baby’s volgen, hup hup, let’s get this thing on the road! Maar het gebeurt al eens dat zo’n schildpadgidsje zich vastloopt, en dan krijgt zijn gevolg het ook moeilijk. No GPS in turtle kingdom. Geen nood, de Captan June-trawanten maken het nest voorzichtig open en bevrijden de kleintjes, zodat ze verder kunnen waggelen naar het zoute water. En daar gaan ze, all the way to Florida! The sea is da limit!
De monsters, geïnteresseerd als ze zijn in alles wat met fauna en flora te maken heeft, vinden de uitleg van tapijtman massa’s interessant, tot hij het heeft over zijn vrienden in Aalst en Roeselare. Dan haken ze af.
Hup hup, naar de golven!







(Ik blogde dit drie dagen geleden al eens, en nogmaals eergisteren, met foto’s en al, en met natuurlijk een veel betere tekst, tot de site blokkeerde en ik op refresh drukte en bleek dat ik niks gesaved had. En dat was minder. Ergerlijk minder. En mijn enkels waren trouwens voor de eerste keer in Turkije – ik wijt het aan de nabijheid van de rivier – opgevreten door de muggen. En, toegegeven, Calsberg zorgde er ook voor dat kleinmotorische schrijverij me meer moeite kostte.)
De baai zelf is prachtig. Helder blauw water. Hoge rotsen aan weerszijden, palmbomen en pijnbomen. En toeristen. Maar het valt al bij al heel goed mee. We nestelen ons tussen de Turken, weg van de ligstoelen met buitenlanders. Die zitten een zestal kilometer verderop. Het is een heel breed strand. De sfeer is gezellig ontspannen, met vouwstoeltjes onder de pijnbomen, strandlakens met picknick, watermeloenen, lokum, en andere lokale heerlijkheden met rozijnen en vijgen, en burkini’s die zich vastklampen aan grote roze zwembanden, kinderen die zich vastklampen aan vaders zwembandjes … en een zalig gebeuren van we doen maar wat en we trekken ons geen reet aan van hippe merkzwembroeken en but-liking tanga’s. (Oef, want laat ons eerlijk zijn: god, Ahura Mazda, of Allah was er niet bij toen de tanga, dat onding, gecreëerd werd.) We verbranden onze voeten aan het bloedhete zand, we rollen en draaien en zwemmen, gaan keer op keer kopje onder, proesten het zoute water uit, en Lucky Lux gaat zich te buiten aan capriolen in de aanstormende golven zoals alleen ons jongste monster dat kan.














